't Olde Karspel - periodiek van de Historische Vereniging De Wijk - Koekange

Honderd jaar Onderling Paardenfonds De Wijk

door Aaltienus Buiter

Aan het eind van de 19e en het begin van de 20ste eeuw werden er overal op het platteland verenigingen, coöperatieve zuivelfabrieken, onderlinge verzekeringen enz. opgericht. Zo kwam er in 1905 een Onderling Paardenfonds in de Wijk.

De oprichting
Het was op een ledenvergadering van het Onderlinge Veefonds van de Wijk dat er over gesproken werd om ook een onderlinge verzekering op te richten speciaal voor paarden. Het besluit om dat te doen werd genomen op een bijeenkomst voor belangstellenden bij R. Hogenkamp in de Wijk, op 25 april 1905. Er gaven zich direct al 49 personen op als lid. Zij hadden samen 18 bedrijfspaarden en 64 landbouwpaarden. Onder bedrijfspaarden werden volgens het reglement verstaan: paarden van bakkers, molenaars, rijtuigenverhuurders, voerlui, praamjagers, enz.
De doelstelling van de vereniging staat vermeld in artikel 1 van het "Reglement der Vereniging tot Onderlinge Verzekering van Paarden te de Wijk", en luidt als volgt: "De Onderlinge Paardenverzekering "DE WIJK en OMSTREKEN", verzekert hare deelnemers tegen schade, geleden door verlies van paarden, met uitzondering van paarden, die bij brand en door hemelvuur gestorven zijn of op een andere wijze vergoed worden, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement. De kring van deelname is bepaald als volgt: De Kerkelijke Gemeente te DE WIJK en IJHORST, KOEKANGE en de gehuchten De STAPEL en VEENINGEN".

In het eerste bestuur namen zitting: Jhr. R.H. de Vos van Steenwijk als voorzitter, J. de Wolde als secretaris, R. Lommers als penningmeester en J.L. Nijsingh, A. Vos, J. ten Kate en G. van de Woude als leden.
Een onderling paardenfonds kan natuurlijk niet zonder schatters of taxateurs die de waarde van de te verzekeren dieren moeten bepalen. In deze functie werden als eersten R. Polman en Jac. Wever benoemd; hun reserves werden de heren R. Hogenkamp en G. Prins. Al na een jaar moest Wever bedanken wegens vertrek. Hogenkamp zou zijn plaats moeten innemen, maar bedankte daarvoor en gaf te kennen ook geen reserve meer te willen zijn. Deze houding kwam hem volgens artikel 10 van het reglement te staan op een boete van ƒ 2,-, te betalen aan de kas, kennelijk op grond van artikel 10 van het reglement. Dat artikel luidde: "Het Bestuur benoemt de schatters en stelt hun belooning vast. Leden der Vereniging zijn verplicht eene eventuele benoeming tot schatter aan te nemen. Ze kunnen zich ook van deze verplichting ontslaan door de betaling van ƒ 2,- ten bate der Vereniging" .
In Hogenkamps plaats werd nu G. Prins benoemd.
In 1907 was de penningmeester van mening dat hem wel enige financiële vergoeding voor zijn werkzaamheden toekwam. Hij kreeg toen een salaris van fl 25 en een gratificatie van fl 20 per jaar. Verder vroeg de penningmeester zich af waar het aanwezige kasgeld het doelmatigst kon worden belegd. Door enkele bestuursleden werd geadviseerd om dat te doen bij de enkele jaren daarvoor opgerichte Boerenleenbank in Koekange. Aldus geschiedde.

Ledental
In 1908 waren er al 102 leden, die 158 paarden hadden verzekerd voor in totaal fl 43.490,- In dat jaar stierven er 4 paarden, waarvoor ƒ 540,- werd uitbetaald. Zoals eerder vermeld werd er verschil gemaakt tussen bedrijfspaarden en landbouwpaarden. Voor de eerste groep moest ¼ % meer contributie worden betaald, omdat de sterfte onder de bedrijfspaarden hoger was dan onder de landbouwpaarden.
Hengstveulens die stierven tijdens de castratie werden niet vergoed. Dat besluit werd genomen, nadat zich een dergelijk geval had voorgedaan.
Het bestuur vergaderde regelmatig over zulke gevallen die zich voordeden en waarin de reglementen niet voorzagen. Vaak ging het dan om kreupele paarden. Al vrij spoedig werd besloten om dergelijke paarden, uitgezonderd in geval van beenbreuk, niet "over te nemen", dat wil zeggen uit te sluiten van de verzekering. Later werd deze regel enigermate aangepast, in die zin dat kreupele paarden niet werden overgenomen zolang ze nog stapvoets werk konden doen. Verder was het ter beoordeling van het bestuur. Deze aanpassing had tot gevolg dat een lid wiens paard kort daarvoor was afgekeurd wegens kreupelheid en ook geen stapvoets werk meer kon doen, zijn paard alsnog uitbetaald wilde hebben. Het bestuur wilde daar niet op in gaan, want als ze dat zou doen met terugwerkende kracht dan zouden er nog meer komen…
In 1912 ging het inleggeld voor nieuwe leden omhoog, van 2% naar 3% van de verzekerde waarde.

Tweedeling
Op de ledenvergadering in 1919 was er een brief binnengekomen van een paar leden uit Koekange, die meldden dat ze van plan waren om ook in Koekange een paardenfonds op te richten. Ze verzochten het bestuur om de door hen betaalde inleggelden te restitueren. Het bestuur was het hier niet mee eens, want de uittreding gebeurde op vrijwillige basis en dan was het reglementair niet mogelijk om inleggelden terug te vorderen. Het bestuurslid J.de Wolde vroeg waarom de Koekangers wilden uittreden, maar geen van de ondertekenaars van de brief, voor zover op de vergadering aanwezig, voelde zich geroepen om uitleg te geven.
Het bestuurslid G. van de Woude, ook uit Koekange, zei dat hij zijdelings vernomen had, dat sommige leden van mening waren dat Koekange niet voldoende vertegenwoordigd was in het bestuur, dat de vergaderingen steeds in de Wijk werden gehouden en dat ook de beide schatters uit de Wijk kwamen. Verder zei hij dat, als de leden met deze grieven op een ledenvergadering zouden komen, er dan mogelijk wel wat veranderd kon worden. Het verdere verloop wilde men nu eerst maar eens afwachten.
Het paardenfonds in Koekange is er niet gekomen. Op de volgende ledenvergadering, in 1920, bedankte de voorzitter Jhr. R.H. de Vos van Steenwijk - uit de Wijk - als bestuurslid en werd in zijn plaats B. Luten - uit Koekange - in het bestuur gekozen. Ook kwamen er twee schatters in Koekange bij. De scheidingslijn tussen de twee werkgebieden van de schatters werd de natuurlijke grens, de Hoogeveense Vaart. K. Oosting werd de nieuwe voorzitter.
Op de eerste vergadering van dit nieuwe bestuur stelde het nieuwe bestuurslid Luten voor om de ledenvergadering ook eens in Koekange te houden. Een Wijker lid stelde: "Als we dat doen, dan moeten we ook wel eens vergaderen in Veeningen en Halfweg". Het jaar daarop was de ledenvergadering inderdaad in Koekange, maar de leden die het hardst hadden geroepen dat er ook in Koekange vergaderd moest worden, waren - ook nu - niet aanwezig. Ook op de daarna gehouden vergaderingen in Koekange was dat zo. Dit gegeven ontlokte 12 jaar later bestuurslid Luten de opmerking dat hij er heel goed mee kon instemmen dat de ledenvergaderingen voortaan altijd in de Wijk zouden worden gehouden. Iedereen was het daar mee eens.

Klacht
In 1925 was er een klacht binnengekomen bij het bestuur, dat het lid Slot te de Wijk zijn paard veel te zwaar liet trekken en het ook niet goed verzorgde. Een van de bestuursleden kreeg de opdracht tegen Slot te zeggen dat hij zijn dier beter moest verzorgen en dat hij anders geroyeerd zou worden als lid. Het paard werd blijkbaar afgekeurd, want een jaar later was er een bestuursvergadering, waarvoor Slot en dierenarts Wilders waren uitgenodigd. Wilders verklaarde hier dat Slot hem niet tijdig bij zijn paard had geroepen. Het dier was al zo slecht dat hem alleen afkeuring restte. Slot was het met deze zienswijze niet eens. Het bestuur was van mening dat het een deskundig advies van een dierenarts moest accepteren en kwam tot de conclusie dat het lid tegen de reglementen had gezondigd door de dierenarts te laat te roepen en besloot daarom niet uit te betalen. Slot was het hier uiteraard niet mee eens en bedankte als lid.

Verzekerde waarde
De maximaal te verzekeren waarde per paard was ook vaak onderwerp van discussie. Zo werd in 1928 besloten dat de schatters niet hoger mochten gaan dan fl 600,- per dier. Leden die dit niet hoog genoeg vonden, kregen de gelegenheid om hun dieren elders te verzekeren. Het bedrag werd meerdere keren aangepast; in 1971 was het al opgelopen tot fl 4000,- en vanaf 1982 werden veulens bij de geboorte al verzekerd voor fl 600,- en kwam daar per maand fl 100,- bij.

De dertiger jaren
Het 25-jarig bestaan van het fonds in 1930 werd niet uitbundig gevierd. Het bleef bij twee gratis consumpties op de jaarvergadering. Het was ook het jaar dat voorzitter K. Oosting overleed en J. ten Wolde, die al vanaf de oprichting in het bestuur zat, hem opvolgde als voorzitter. De tijden werden slechter. Er kwam minder geld onder de mensen. Ook het fonds kreeg het moeilijk. Het bestuur besloot zelfs om de beloning van de schatters te verlagen, van 20 cent naar 15 cent per geschat dier.
Penningmeester R. Lommers, die sinds 1914 ook secretaris was, bood eigener beweging aan om ook zijn salaris met 20% te verlagen. De solidariteit met het fonds was groot. Dat bleek ook later, in 1988, toen het fonds slecht draaide. Schatter Schiphorst zei dat, nu het zo slecht ging met het fonds, hij wel voor de halve vergoeding wilde werken. De andere schatters en de secretaris-penningmeester deden dezelfde toezegging. Het bestuur was met dat voorstel op zich niet zo gelukkig. Het stond op het standpunt, dat wanneer het een onderlinge verzekering op enig moment niet voor de wind gaat, het niet mag gebeuren dat de mensen die hiervoor het werk doen, beloning moeten inleveren. Het voorstel werd niettemin voor één jaar aangenomen. Het jaar erop gingen de zaken weer beter. Het was gelukkig anders dan in de dertiger jaren. Toen waren er veel mensen die graag iets wilden bijverdienen. Zo waren er maar liefst 56 gegadigden voor de functie van bode die G. Wever in 1936 achterliet. Het was G.Bollink uit de Wijk die benoemd werd. Lang heeft hij dit werk overigens niet gedaan; in 1938 moest er al weer een nieuwe komen. B. Takken werd de gelukkige, nu uit 19 gegadigden. Aan Takken werd in het oorlogsjaar 1944 een duurtetoeslag toegekend. "Dit omdat het ledental een zeer grote uitbreiding te zien gaf, en de moeilijkheden die er waren om aan fietsbanden te komen". Takken kreeg toen fl 60 ,- per ronde. Hij heeft dit werk tot zijn overlijden in 1959 gedaan. Zijn vrouw verzocht toen of zij het werk mocht overnemen. Zij had haar man daarbij al vaak geholpen. Het bestuur was van mening dat dit eigenlijk geen werk was voor een vrouw - van emancipatie was nog geen sprake. Omdat zij waarschijnlijk de inkomsten slecht kon missen, werd ze toch aangenomen, maar enkele maanden later bedankte ze alweer - misschien was het toch geen werk voor een vrouw.
Roelof van de Berg uit Koekange volgde haar op. Ten gevolge van een ongeval miste hij een hand. Zulk werk paste hem heel goed, zo oordeelde het bestuur. Het loon ging van fl 115,- naar fl 150,- per ronde. Van de Berg heeft dit werk gedaan tot 1984, met een kleine onderbreking in 1978, toen het bestuur probeerde om de premie per machtiging te innen. Dit liep niet, want er moest via 14 verschillende banken worden gewerkt. De Postgiro wilde niet op machtiging afschrijven en niet alle banken gaven een afschrift op naam bij een overschrijving. Daarbij vond een 20-tal leden het maar niets en wilde niet machtigen. Op die manier was een goede controle op de betalingen niet mogelijk en mocht Roelof van de Berg zijn werk als bode weer oppakken. In 1984 werd J. Koster als zijn opvolger benoemd. Hij bleef dat 8 jaar, totdat mevrouw Henny Visscher-Oosterhuis hem opvolgde. Het bestuur vond het maar vreemd dat ze zelf haar paarden elders had verzekerd en liet haar weten graag te zien dat ze in de toekomst haar paarden ook bij het fonds onderbracht. Acht jaar later, in het jaar 2000, nam Henny afscheid. Zij is de laatste bode van het fonds geweest, want sindsdien worden de nota`s per post verzonden en over de bank betaald.

Oorlogsjaren
In de oorlogsjaren werden de paarden steeds duurder, de verzekerde waarden moesten dan ook regelmatig worden aangepast.
Twee personen "van het eerste uur" van het fonds namen in deze periode afscheid van het bestuur. In 1940 was dat J. ten Wolde, na 35 jaar, waarvan 20 jaar als voorzitter. Hem werd een wandelstok aangeboden. Dat was in die tijd een zeer gebruikelijk cadeau. Ook de secretaris-penningmeester R. Lommers nam, op hoge leeftijd, afscheid, in 1942. Ook hij kreeg een wandelstok. Zijn zoon J. Lommers volgde hem op. Hij bleef tot 1971. Sindsdien zijn er nog drie secretariaatswisselingen geweest, te weten in 1971 M. Koster, in 1984 J. Oosterhuis en, zeer onlangs, in 2005 F. Lommers. Gedurende 79 jaren is er dus drie keer een Lommers tegelijkertijd secretaris en penningmeester geweest.
Kreupele paarden, dat was, zoals eerder vermeld, een steeds terugkerend punt op de agenda. In 1945 werd verhaald over een paard dat al enkele maanden kreupel was en waar toen pas door de eigenaar een dierenarts bij was gehaald. Het dier mocht nog licht werk doen, maar de schatters zagen dat het paard de gehele dag voor de ploeg had gelopen en het was de schatters, die op de fiets waren, in volle draf voorbij gerend met een wagen vol aardappelen. De volgende dag moest ze een zwaar beladen platte wagen met knollen door het bouwland trekken. Bepaald geen licht werk dus. Het bestuur wilde dit paard niet overnemen; het mocht immers geen zwaar werk doen.
Op de ledenvergadering van 1945 kwam de naoorlogse zuivering van verenigingen aan de orde. Personen die een enigszins fout verleden hadden, konden zo uit bestuursfuncties worden geweerd. Alle bestuursleden stelden hun zetel ter beschikking. Ze werden allemaal op één na weer herkozen. In de plaats van het niet herkozen bestuurslid kwam de heer A.H.Robaard.

Problemen
In 1949 vergaderde het bestuur met een lid dat bij een tussenschatting geen fl 2,- ,zoals vastgesteld, aan de schatters wilde betalen, doch slechts fl 1,-. Het bestuur wees hem op de regels, maar hij weigerde te betalen en bedankte als lid.
De verzekerde waarde van drachtige merries was ook vaak een probleem. In 1955 stelde het bestuur voor om de merrie zodra het veulen geboren was met fl 100,- te verlagen en het veulen te verzekeren voor fl 100,-. Dit werd door de leden goedgevonden.
Dat het paarden schatten wel eens wat uit de hand liep blijkt uit een voorval uit 1956. Er kwam een klacht binnen bij het bestuur dat een der schatters tijdens de schattingsdagen "wel eens wat te diep in het glaasje keek". Men nuttigde blijkbaar tussendoor wel eens een borrel. Nadat hij daar door het bestuur op was gewezen, nam deze schatter ontslag uit zijn functie.
Voorzitter H.W. Hogenkamp bedankte in 1956 per direct omdat hij verhuisd was; als hij weg was, dan was zijn vrouw alleen thuis. De andere bestuurs- leden drongen er bij hem op aan dat hij toch zijn zittingsperiode uit zou dienen, maar hij was niet van zijn besluit af te brengen. Op de jaarvergadering werd hem een rooktafeltje met bijbehoren aangeboden. R. van Bezoen kwam in het bestuur en C. Mulder werd voorzitter.

De schattingen
In de begintijd van het fonds kwamen de schatters de paarden aan huis bij de leden schatten. Maar omdat dat nogal veel tijd kostte, werd op zeker moment besloten om dat op vastgestelde plaatsen te gaan doen. Het lid moest dan met zijn paard naar een schattingsplaats komen. In de loop der jaren zijn er steeds schattingsplaatsen bijgekomen. In 1972 werd echter in verband met de toenemende verkeersdrukte besloten weer bij de leden aan huis te komen schatten. De schattingsplaatsen waren namelijk op de openbare weg en de paarden moesten op de weg gedraafd worden. De vergoeding voor de schatters ging dan ook omhoog naar fl 1,- per dier per schatter. Twee jaar daarvoor was het bedrag al verdubbeld, van 40 naar 80 cent.

Genadebrood
Er werd binnen het bestuur en ook op de ledenvergaderingen vaak gesproken over paarden die zogenoemd "genadebrood" aten en ook nog hoog verzekerd waren. Het waren veelal paarden die oud waren en niet of onvoldoende konden worden ingezet voor het werk. De kans dat deze paarden een keer moesten worden overgenomen was natuurlijk levensgroot aanwezig en vormde dus een groot risico voor het fonds. In 1974 werd besloten dat deze paarden niet hoger dan voor fl 4000,- mochten worden opgenomen.
Ook was er in dat jaar reeds 3,5% premie betaald. De kosten voor het fonds liepen op doordat er steeds meer paarden naar de kliniek in Utrecht werden gestuurd. In dat jaar waren dat er vier geweest, waarvoor fl 1800,- was betaald. De helft van dit bedrag werd betaald door het fonds, de andere helft door de eigenaren. Van de vier paarden werden er evenwel drie alsnog afgekeurd. De dierenartsen Van der Wal en Dijkstra werden uitgenodigd op een bestuursvergadering om hierover met het bestuur van gedachten te wisselen. De dierenartsen verwachtten dat er in de toekomst nog meer dieren naar Utrecht gestuurd zouden worden en dat de kosten nog hoger zouden worden. In 1984 werd dierenarts Van der Wal op de jaarvergadering uitgenodigd om te komen spreken over koopvernietigende gebreken. Hij raadde het bestuur aan om de statuten op dit punt wat aan te passen. Verder werd hij adviseur van het fonds inzake paarden die niet zichtbaar kreupel zijn. Het advies van Van der Wal was bindend, zo werd besloten.

Herverzekering

In 1989 werd overgegaan tot het herverzekeren van de paarden bij verz. mij. Hippo. Dit om het steeds groter wordende risico wat in te perken. Bij afkeuring van een paard zou de verzekerde waarde boven de fl 3000,- door Hippo worden gedekt. De herverzekeringsovereenkomst met Hippo is nog steeds van kracht en loopt naar tevredenheid. Bij de start van deze herverzekering bedankte de heer Arend Vos als schatter. Hij voelde niets voor samenwerking met Hippo. Toen later bleek dat het wel goed liep, erkende hij dat hij wat voorbarig was geweest.

Bestuur
Uit de notulenboeken blijkt dat de wisseling van bestuursleden en functies bij het paardenfonds nooit erg groot is geweest. Jarenlang kwam men er dezelfde namen tegen. Hieronder volgt een opsomming.
Als voorzitters hebben gefungeerd:
Jhr. R.H. de Vos van Steenwijk 1905 - 1920, K. Oosting 1920 - 1936, H.W. Hogenkamp 1936 - 1956, Corn. Mulder 1956 -1966, A.H. Robaard 1966 - 1969, R. van Bezoen 1969 - 1974, H. Westerd 1974 - 1979, E. Steenbergen 1979 - 2000 en F. Horstra 2000 - heden.
De meeste voorzitters hebben, andere functies meegerekend, veel langer zit- ting in het bestuur gehad, zoals hieronder zichtbaar wordt.
De secretaris-penningmeesters zijn reeds vermeld onder het kopje "Oorlogsjaren". In het bestuur hebben zitting gehad (of hebben dat nog) de volgende 39 personen: (de vetgedrukte namen hebben 30 jaar of langer meegedraaid).
Jhr. R.H. de Vos van Steenwijk 1905 - 1920, J. ten Kate 1905 - 1936, R. Lommers 1905 - 1942, J.L. Nijsingh 1905 - 1911, A. Vos 1905 - 1921, J. ten Wolde 1905 - 1940, G. van de Woude 1905 - 1935, K. Oosting 1911 - 1930, B. Luten 1920 - 1937, H.W. Hogenkamp 1921 - 1956, R. Nijsingh 1930 - 1938, H. Drost Tzn 1935 - 1974 , E. ten Kate 1936 - 1945, Alb. Hendriks 1937 - 1938, W. Eemten 1938 - 1973, Corn. Mulder 1938 - 1966, H. Kuyer Jac.zn 1940 - 1950, J. Lommers 1942 - 1971 , M. Koster 1950 - 1982, A.H. Robaard 1945 - 1969, R. van Bezoen 1956 - 1974, H. Westerd 1966 - 1989, J. ten Kate 1969 - 1976, G. Lommers 1971 - 1972, J. Westerbeek 1972 - 1985, F. Lommers 1972 - 2005, F. Mulder 1974 - 1998, J. Oosterhuis 1974 - 1997, E. Steenbergen 1976 - 2000, H. Tijmes 1982 - 1996, R. Broekhuizen 1985 - 1995, J.G. Rumph 1989 - 2002, J. Tijmes 1995, F. Horstra 1996 (voorzitter), mevr. I. Hendriks 1997, I. van Ooyen 1998 (penningmeester), mevr. G. Andeweg 2000 (secretaris), H. Kwant 2002 en J. Veneman 2005. Deze laatste 7 personen vormen dus het huidige bestuur. De functie van secretaris-penningmeester is in 2005 weer gesplitst.

Schatters
Ook hier zien we dat mensen zich jarenlang voor deze taak hebben ingezet, tegen een vergoeding die, vooral in de beginperiode, ronduit bescheiden was. In het begin waren er twee schatters, die beide uit de Wijk kwamen. Door de groei van het fonds kwamen er in 1921 twee schatters bij, in Koekange. Voor iedere schatter was er een reserve-schatter die in functie kwam als de eerste ermee stopte.
De schatters uit de Wijk waren achtereenvolgens: R. Polman 1905 - 1924, A. Koers, 1924 - 1936, A. Roze 1936 - 1945, G. Lubberink 1945 - 1955, R. Dekker 1955 - 1956, A. Klomp 1956 - 1979, H. Kuyer 1979 - 1981, A. Vos 1981 - 1988.
De andere schatters waren: Jac. Wever 1905 - 1906, G. Prins 1906 - 1915, R. Hogenkamp 1915 - 1936, F. Horstra 1936 - 1964, G. Lubberink 1964 - 1984, J. Westerbeek 1984 - 1985, J.W. Schiphorst 1985 - 1996 en Hilb. Tijmes 1996 - heden.
Voor Koekange waren het achtereenvolgens, vanaf 1921: J. van de Woude 1921 - 1931, R. Bakker 1931 - 1950, R. Schultinge 1950 - 1956, Js. Koops 1956 - 1987, G. van Ooyen 1987 - 1993.
De andere schatters waren: J. Teunissen 1921 - 1937, A. Hendriks 1937 -1964, J. C. Hendriks 1964 - heden.
Vader en zoon Hendriks zijn dus samen al 68 jaar in functie als schatter, waarvan zoon Cees al 41. Op dit moment zijn er dus weer net als in het begin twee schatters voor het hele gebied.

Het paardenfonds is ook na 100 jaar nog kerngezond. Het ledental blijft behoorlijk op peil. Het bestuur ziet de toekomst dan ook met vertrouwen tegemoet. Wij wensen hen en de vereniging Onderling Paardenfonds veel succes voor de toekomst.


Dit artikel kon tot stand komen na doorlezen van de notulenboeken en statuten van het Onderlinge Paardenfonds.

*****