't Olde Karspel - periodiek van de Historische Vereniging De Wijk - Koekange

Vastgelegd verleden (4):
Over ossen en paarden

door Giel van der Wal

Deze keer niet over hoefijzers voor een paard maar over klauwijzers voor een rund. Jan Wink kocht ze op zijn vakantie op een antiekmarkt in Zeeland. En niet voor niets juist Zeeland. Het rund, en vooral de os, de gecastreerde uitvoering van het mannelijk rund, is namelijk het oudste trekdier van ons land. En is Zeeland ook niet juist van oudsher bekend om zijn zware landwerkzaamheden in de ook al niet minstens zo zware zeeklei? Maar, zult u dan (en terecht) zeggen: in Zeeland hebben ze daarvoor toch die grote zware sterke koudbloedpaarden (Belgen)? Ja, nú wel maar (heel) vroeger niet. De oervorm van ons huidige paard is namelijk een voornamelijk in het bos levend wild diertje geweest, Eohippos geheten en kleiner dan een pony. In een langdurig biologisch ontwikkelingsproces, later door de mens voortgezet, is uiteindelijk uit dit diertje het paard voortgekomen zoals dat nu in zijn grote verscheidenheid van rassen en gebruiksdoelen bestaat. Dat het paard later voor gebruik als trekdier geschikt werd en het tot dan gebruikelijke rund, de os, daarbij gedeeltelijk verdrong, is te danken aan de uitvinding, ergens tussen de jaren 1000 en 1200 van het haam of gareel, een soort ovaal juk rond het achterste deel van de paardenhals, waaraan aan weerszijden strengen waren bevestigd naar het te trekken object, b.v. de ploeg. Bij de os als trekdier werd, zeker in de aanvang (maar in andere landen vaak ook nu nog) meestal gebruik gemaakt van een hoofdjuk rond het voorhoofd voor het uitoefenen van de trekkracht, soms aanvullend ondersteund door een borsttuig. De trekkracht van een os gaat namelijk vooral uit van kop, nek en hals, terwijl bij het paard deze onderdelen meer vrij liggen en vooral de schoudergordel bron van de trekkracht is. In later tijden kon daardoor het haam van het paard, zeker voor lichtere werkzaamheden vaak vervangen worden door het bij ons beter bekende borsttuig. De afgebeelde klauwijzers van de os hadden dezelfde functie als de hoefijzers van het paard: het beschermen van de klauwen respectievelijk de hoeven tegen (te snel) afslijten. Ze werden ook op dezelfde manier, met nagels, bevestigd. Die klauwslijtage speelde oorspronkelijk niet zo'n grote rol daar de meeste wegen onverhard waren, maar nam sterk toe naarmate meer wegen verhard werden, vooral door steensoorten met een ruw oppervlak. Naast deze overeenkomst waren er ook duidelijke verschillen tussen de os en het paard als trekdier. Zo kon men eenvoudiger over ossen beschikken dan over paarden, die speciaal als trekdier moesten worden gefokt. Ook waren ossen gemakkelijker te hanteren en moesten paarden speciaal beleerd worden en waren ossen alleen geschikt voor trekarbeid en paarden veelzijdiger toepasbaar. Ik herinner me vaag zelf nog de os als trekdier gezien te hebben toen ik als kind tijdens de oorlog in Leeuwarden woonde. De startbanen van het militaire vliegveld werden daar toen aangelegd op een ondergrond van puin. Dit puin, verdrietige bijkomstigheid, was afkomstig uit het gebombardeerde Rotterdam, kwam per boot naar Leeuwarden en ging dan per ossenwagen naar het vliegveld.

Rest mij tot slot te vermelden dat in het Diergeneeskundig Museum in Utrecht ook precies zo'n stel klauwijzertjes ligt en dat ik u in een volgende aflevering meeneem naar de kapper.

N.B. Mocht u het moeilijk vinden uw (nog te) kleine neefje of nichtje uit te leggen wat een os is, zeg dan dat het de ongetrouwde oom van het kalf is; het klopt wel niet precies, maar dan bent u er vooreerst weer van af.
*****